Artikel 48 Wtbz:
[1.] De procureurs zijn bevoegd om, hetzij bij den aanvang, hetzij gedurende den loop eener zaak, van hunne clienten te vorderen het storten van zekere som, ter bestrijding der door hen te doene uitschotten.
[2.] Het eerste door den aanlegger eener zaak te doene voorschot wordt bepaald op EUR 27,23, boven en behalve de geregtelijke geldboeten, welke volgens de wet moeten worden geconsigneerd.
[3.] Voor een gedaagde of verweerder in eene zaak, wordt het te doene voorschot op de helft bepaald.
[4.] De procureurs zijn verder bevoegd om, indien daarvoor redenen bestaan, vermeerdering van het gedane voorschot te vragen, en in geval van verschil daarover, beslist daaromtrent de voorzitter van het collegie bij hetwelk de zaak aanhangig is, op verzoek van den procureur, des noods na verhoor van den client.