Artikel 2 wl:
1. Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder
a. lijk: het stoffelijk overschot van een overledene of doodgeborene;
b. doodgeborene: de na een zwangerschapsduur van ten minste vier en twintig weken ter wereld gekomen menselijke vrucht, welke na de geboorte geen enkel teken van levensverrichting heeft vertoond.
2. De bepalingen dezer wet zijn niet van toepassing op een na een zwangerschapsduur van minder dan vier en twintig weken ter wereld gekomen menselijke vrucht.
Artikel 8 wl:
1. Op de kist of op het andere omhulsel van het lijk wordt een registratienummer vermeld.
2. Tot begraving of verbranding wordt niet overgegaan dan nadat de houder van de begraafplaats of van het crematorium de identiteit van het lijk heeft vastgesteld door vergelijking van het op de kist of het omhulsel vermelde registratienummer met dat, vermeld op een bijgevoegd document dat tevens de namen, overlijdens- en geboortedata van de overledene dan wel de geslachtsnaam van de doodgeborene bevat.
3. Indien de identiteit niet genoegzaam blijkt, vindt zo mogelijk de identificatie van het lijk plaats door twee personen die de overledene bij het leven hebben gekend, in tegenwoordigheid van de houder van de begraafplaats of het crematorium.