Artikel 8 vw 2000:
De vreemdeling heeft in Nederland uitsluitend rechtmatig verblijf:
a. op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14;
b. op grond van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20;
c. op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28;
d. op grond van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33;
e. als gemeenschapsonderdaan zolang deze onderdaan verblijf houdt op grond van een regeling krachtens het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap dan wel de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;
f. in afwachting van de beslissing op een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 14 en 28, terwijl bij of krachtens deze wet dan wel op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op de aanvraag is beslist;
g. in afwachting van de beslissing op een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 20 en 33, of tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 14 en 28, of een wijziging ervan, terwijl bij of krachtens deze wet of op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op de aanvraag is beslist;
h. in afwachting van de beslissing op een bezwaarschrift of een beroepschrift, terwijl bij of krachtens deze wet of op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op het bezwaarschrift of het beroepschrift is beslist;
i. gedurende de vrije termijn, bedoeld in artikel 12, zolang het verblijf van de vreemdeling bij of krachtens artikel 12 is toegestaan;
j. indien tegen de uitzetting beletselen bestaan als bedoeld in artikel 64;
k. gedurende de periode waarin de vreemdeling door Onze Minister in de gelegenheid wordt gesteld aangifte te doen van overtreding van artikel 250a van het Wetboek van Strafrecht;
l. indien de vreemdeling verblijfsrecht ontleent aan het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije.
Artikel 1 win:
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. nieuwkomer:
1°. De vreemdeling die in Nederland rechtmatig verblijf heeft op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 en artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000, die de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt en die voor de eerste keer tot Nederland is toegelaten, behoudens degene die hier voor een tijdelijk doel verblijft, tenzij hij behoort tot een bij regeling van Onze Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid aan te wijzen categorie van vreemdelingen, en behoudens degene die op grond van bepalingen van verdragen of van besluiten van volkenrechtelijke organisaties niet verplicht kan worden aan een inburgeringsprogramma deel te nemen, en
2°. de Nederlander die geboren is buiten Nederland, de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt en voor de eerste keer in Nederland ingezetene in de zin van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens is;
b. college van burgemeester en wethouders: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de nieuwkomer een woonplaats als bedoeld in titel 3 van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft;
c. inburgeringsonderzoek: een onderzoek als bedoeld in artikel 4, derde lid;
d. inburgeringsprogramma: een programma als bedoeld in artikel 6, eerste lid;
e. educatief programma: een programma als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder a;
f. instelling: een instelling als bedoeld in artikel 1.3.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs waarmee een overeenkomst als bedoeld in artikel 2.3.4 van die wet is gesloten;
g. bevoegd gezag: het bevoegd gezag, bedoeld in artikel 1.1.1, onder w, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;
h. deelnemer: de nieuwkomer die zich bij een instelling heeft laten inschrijven voor het volgen van het voor hem vastgestelde educatieve programma;
i. toets: de toets, bedoeld in artikel 10;
j. ambtenaar: de ambtenaar, bedoeld in artikel 17, eerste lid;
k. Centrale organisatie werk en inkomen: de Centrale organisatie werk en inkomen, genoemd in hoofdstuk 4 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
2. Onder verblijf voor een tijdelijk doel als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 1°, wordt het verblijf verstaan van:
a. de vreemdeling ten behoeve van wie over een geldige tewerkstellingsvergunning als bedoeld in artikel 2 van de Wet arbeid vreemdelingen wordt beschikt, en zijn gezinsleden,
b. de vreemdeling, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder b, van de Wet arbeid vreemdelingen, en zijn gezinsleden en
c. de vreemdeling die behoort tot een bij regeling van Onze Minister van Binnenlandse Zaken aan te wijzen categorie van vreemdelingen.
3. Met een nieuwkomer als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 1° en onder 2°, worden voor de toepassing van deze wet gelijkgesteld respectievelijk de in het eerste lid, onderdeel a, onder 1°, bedoelde vreemdeling en de in het eerste lid, onderdeel a, onder 2°, bedoelde Nederlander, op wie de artikelen 2 en 4a van de Leerplichtwet 1969 niet van toepassing zijn en die de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt.
4. Met een nieuwkomer als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 1° en onder 2°, worden voor de toepassing van deze wet gelijkgesteld respectievelijk de in het eerste lid, onderdeel a, onder 1°, bedoelde vreemdeling en de in het eerste lid, onderdeel a, onder 2°, bedoelde Nederlander, die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt en die op grond van de artikelen 4a tot en met 4c van de Leerplichtwet 1969, gedurende ten hoogste twee dagen per week het daar bedoelde onderwijs geregeld zou dienen te volgen. Artikel 4a van de Leerplichtwet 1969 is niet van toepassing ten aanzien van degene die op grond van de eerste volzin is gelijkgesteld met een nieuwkomer.