kostwinner (1 gevonden)

Dutch kostwinner

Hier komen binnenkort vertalingen van deze zoekterm...

bestuursrecht (sociaal zekerheidsrecht) - persoon die binnen een huishouden waartoe één of meerdere personen behoren, het geld in het laatje brengt. Bijv. in veel gezinnen is de man de enige ~. De ~ is vooral van belang bij de bepaling van uitkeringen. Binnen een huishouding kunnen er meerdere ~ zijn.


Artikel 4 zFw:

1.
Medeverzekerde is de echtgenote of echtgenoot van de verzekerde, indien deze jonger is dan 65 jaar en behoort tot het huishouden van de verzekerde en de verzekerde als haar of zijn kostwinner is aan te merken.
2.
Medeverzekerden zijn voorts de eigen en aangehuwde kinderen en de pleegkinderen van de verzekerde, voor wie de verzekerde als kostwinner is aan te merken en die:
a.
jonger dan 16 jaar zijn en tot zijn huishouden behoren;
b.
jonger dan 16 jaar zijn, niet tot zijn huishouden behoren, en die in belangrijke mate op zijn kosten worden onderhouden;
c.
16 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar zijn, wier voor werkzaamheden beschikbare tijd grotendeels in beslag wordt genomen door of in verband met het volgen van onderwijs of van een beroepsopleiding, en die in belangrijke mate op zijn kosten worden onderhouden, tenzij het kind studiefinanciering geniet ingevolge de Wet studiefinanciering 2000;
d.
16 jaar of ouder, doch jonger dan 27 jaar zijn, ten gevolge van ziekte of gebreken buiten staat zijn om 55 procent te verdienen van hetgeen lichamelijk en geestelijk gezonde kinderen die overigens in gelijke omstandigheden verkeren, kunnen verdienen, en daartoe ook hetzij in het afgelopen jaar buiten staat zijn geweest hetzij vermoedelijk in het eerstkomende jaar buiten staat zullen zijn, en die in belangrijke mate op zijn kosten worden onderhouden, tenzij bedoelde kinderen recht hebben op toekenning van een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen of de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten.
e.
16 jaar of ouder doch jonger dan 18 jaar zijn, werkloos zijn en die in belangrijke mate op zijn kosten worden onderhouden;
f.
18 jaar of ouder, doch jonger dan 21 jaar zijn, na beëindiging van de studie of de beroepsopleiding werkloos zijn, dan wel na vestiging in of terugkeer naar het Rijk werkloos zijn en die in belangrijke mate op zijn kosten worden onderhouden.
3.
Medeverzekerd is voorts één eigen of aangehuwd kind dan wel pleegkind van 16 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar van de verzekerde, indien dat tot het huishouden van de verzekerde behoort, de verzekerde als zijn kostwinner is aan te merken en zijn voor werkzaamheden beschikbare tijd grotendeels in beslag wordt genomen door het verzorgen van dat huishouden of, mits tot dat huishouden ten minste drie andere kinderen jonger dan 27 jaar behoren, door het medeverzorgen van dat huishouden en dat in belangrijke mate op kosten van de verzekerde wordt onderhouden. De vorige volzin is niet van toepassing ten aanzien van een kind dat ten gevolge van ziekte of gebreken buiten staat is om 55 procent te verdienen van hetgeen lichamelijk en geestelijk gezonde kinderen die overigens in gelijke omstandigheden verkeren, kunnen verdienen.
4.
Voor de toepassing van het bepaalde bij of krachtens dit artikel wordt, indien het volgen van onderwijs of van de beroepsopleiding tijdens de loop van een kalenderkwartaal wordt beëindigd, het kind geacht het volgen van onderwijs of van de beroepsopleiding eerst aan het einde van dat kalenderkwartaal te hebben beëindigd. Indien het volgen van onderwijs of van de beroepsopleiding wordt beëindigd tijdens of bij het begin van een door de onderwijsinstelling vastgestelde vakantie dan wel het onderwijs of de beroepsopleiding wordt afgesloten met een eindexamen dat kort voor het begin van de laatste door de onderwijsinstelling vastgestelde vakantie van het desbetreffende studiejaar wordt afgelegd, wordt het kind geacht het volgen van onderwijs of van de beroepsopleiding eerst te hebben beëindigd aan het einde van het kalenderkwartaal waarin de vakantie eindigt.
5.
Voor de toepassing van het tweede lid, onder e, wordt een kind dat de leeftijd van 18 jaar bereikt, anders dan op de eerste dag van een kalenderkwartaal, geacht die leeftijd eerst te hebben bereikt op de eerste dag van het volgende kalenderkwartaal.
6.
Voor de toepassing van het tweede lid, onder f, wordt een kind dat de leeftijd van 21 jaar bereikt, anders dan op de eerste dag van een kalendermaand, geacht die leeftijd eerst te hebben bereikt op de eerste dag van de volgende kalendermaand.
7.
Een kind als bedoeld in het tweede lid, onder e of f wordt slechts als werkloos aangemerkt, indien en zolang het bij de Centrale organisatie werk en inkomen als werkzoekende is ingeschreven en indien deze inschrijving binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden.
8.
Een kind als bedoeld in het tweede lid, onder f is slechts medeverzekerd zolang het werkloos is, doch ten hoogste gedurende de twee kalenderkwartalen volgende op dat waarin de beëindiging van het onderwijs of de beroepsopleiding heeft plaatsgevonden dan wel volgende op dat waarin de vestiging in of de terugkeer naar het Rijk heeft plaatsgevonden. In afwijking van de vorige volzin is een kind dat het onderwijs of de beroepsopleiding kort voor of met ingang van de zomervakantie heeft beëindigd, slechts medeverzekerd zolang het werkloos is, doch uiterlijk tot 1 januari volgende op die beëindiging.
9.
Medeverzekerden zijn bovendien de door Onze Minister aan te wijzen personen als wier kostwinner de verzekerde is aan te merken.
10.
Een kind wordt als pleegkind beschouwd, indien het als een eigen kind wordt onderhouden en opgevoed.
11.
Onze Minister kan bepalen in welke gevallen:
a.
een kind te wiens aanzien niet wordt voldaan aan het bepaalde in het tiende lid, nochtans met een pleegkind wordt gelijkgesteld;
b.
de echtgenote of echtgenoot van een verzekerde met wie de verzekerde nog niet samenwoont, geacht wordt tot het huishouden van de verzekerde te behoren;
c.
een eigen of aangehuwd kind of pleegkind of een met een pleegkind gelijkgesteld kind geacht wordt tot het huishouden van de verzekerde te behoren.
12.
Onze Minister kan regelen stellen, naar welke wordt beoordeeld:
a.
of een kind in belangrijke mate op kosten van de verzekerde wordt onderhouden;
b.
of een kind buiten staat zal zijn om 55 procent te verdienen van hetgeen lichamelijk en geestelijk gezonde kinderen die overigens in gelijke omstandigheden verkeren, kunnen verdienen;
c.
of een verzekerde als kostwinner wordt aangemerkt.
13.
Voor het vaststellen van de mate, waarin een eigen kind, een aangehuwd kind, een pleegkind dan wel een met een pleegkind gelijkgesteld kind door de verzekerde wordt onderhouden, wordt het inkomen van het kind geacht te zijn aangewend voor het onderhoud van dat kind.
14.
Onze Minister kan voorschriften geven ter bepaling van het inkomen van het kind als bedoeld in het dertiende lid. Tevens kan Onze Minister, in afwijking van het dertiende lid, bepalen dat uitkeringen welke aan de verzekerde ten behoeve van het kind worden verstrekt, voor de toepassing van dat lid als inkomen van het kind worden aangemerkt.
15.
Onze Minister kan nadere regelen stellen met betrekking tot de toepassing van de voorafgaande leden.
16.
In afwijking van het bepaalde in het eerste, tweede, derde en negende lid worden niet als medeverzekerden aangemerkt:
a.
de verzekerde ingevolge het bepaalde bij of krachtens de artikelen 3, eerste lid, of 3d dan wel degene die uitsluitend in verband met overschrijding van de voor de ziekenfondsverzekering geldende loon- of inkomensgrens niet verzekerd is ingevolge genoemde artikelen dan wel bij of krachtens de artikelen 3, eerste of negende lid, dan wel 3b van de ziekenfondsverzekering is uitgezonderd, tenzij bij of krachtens algemene maatregel van bestuur anders wordt bepaald.
b.
degene, die krachtens zijn arbeidsverhouding deelnemer is in een door Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken, aan te wijzen publiekrechtelijke ziektekostenregeling voor ambtenaren.
17.
Onze Minister kan bepalen uit welken hoofde een medeverzekerde voor de toepassing van dit hoofdstuk als medeverzekerde geldt, indien hij uit verschillenden hoofde verzekerd is.
18.
In afwijking van artikel 2 wordt als medeverzekerde als bedoeld in dit artikel aangemerkt, de vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, onder f tot en met k, van de Vreemdelingenwet 2000.


Artikel 415e Wvk:

[1.] Onverminderd het bepaalde in
artikel 674 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek
hebben de nagelaten betrekkingen, bedoeld in artikel 415b, eerste lid, recht op een uitkering ineens, welke bedraagt:
1°. voor de vrouw, met wie de overledene ten tijde van het ongeval gehuwd was of een geregistreerd partnerschap was aangegaan: driemaal de uitkering over een jaar, berekend naar 30% van het loon van de overledene;
2°. voor de man, met wie de overledene ten tijde van het ongeval gehuwd was of een geregistreerd partnerschap was aangegaan, indien deze zijn kostwinster was: driemaal de uitkering over een jaar, berekend naar 30% van het loon van de overledene;
3°. voor elk kind beneden de leeftijd van zestien jaar dat tot de overleden vader of moeder in familierechtelijke betrekking stond: driemaal de uitkering over een jaar, berekend naar 15% en, indien dit kind ouderloos is, berekend naar 20% van het loon van de overledene;
4°. voor elk stiefkind beneden de leeftijd van zestien jaar van de overledene: driemaal de uitkering over een jaar, berekend naar 15% en, indien dit kind ouderloos is, berekend naar 20% van het loon van de overledene;
5°. voor degene, voor wie de overledene ten tijde van het ongeval kostwinner was, niet vallende onder 1°, 2°, 3° of 4°: driemaal hetgeen hij in de regel over een jaar tot diens levensonderhoud bijdroeg, doch niet meer dan driemaal de uitkering over een jaar, berekend naar 30% van het loon van de overledene, met dien verstande, dat, indien de betrokkene jonger is dan zestien jaar, niet meer wordt uitgekeerd dan hij als kind dat in familierechtelijke betrekking tot de overledene stond zou hebben ontvangen.
[2.] De in het vorige lid bedoelde uitkeringen zullen tezamen niet meer bedragen dan driemaal de uitkering over een jaar, berekend naar 60% van het loon van de overledene. De personen, bedoeld in het vorige lid, onder 5°, hebben alleen recht op een uitkering, indien de personen, bedoeld onder 1°, 2°, 3° en 4°, van dat lid allen hun volle uitkering hebben ontvangen. Indien de personen, bedoeld in het vorige lid, onder 1°, 2°, 3° en 4°, tezamen een uitkering zouden ontvangen van meer dan driemaal de uitkering over een jaar, berekend naar 60% van het loon van de overledene, ondergaat elk van deze uitkeringen een evenredige vermindering.
[3.] Voor de toepassing van dit artikel en van artikel 415b is het bepaalde bij of krachtens
artikel 8 van de Algemene nabestaandenwet
van overeenkomstige toepassing.





Deel deze pagina met: