Artikel 1 wfskh:
1. De Koning en de na te noemen andere leden van het Koninklijk Huis ontvangen jaarlijks de volgende geldelijke uitkeringen:
de Koning EUR 1 225 206,58
de echtgenote van de Koning EUR 245 041,32
de vermoedelijke erfgenaam van de Kroon, te rekenen vanaf de leeftijd van 18 jaar EUR 281 343,73
de echtgenote of de echtgenoot van de vermoedelijke erfgenaam van de Kroon EUR 249 579,12
vermeerderd of verminderd in elk jaar waarover de uitkering wordt genoten:
- voor het gedeelte van de uitkering dat betrekking heeft op personeelskosten, vermeld onder A van de in het vierde lid opgenomen tabel, in de verhouding waarin het ambtelijke inkomen van een ambtenaar in schaal 11 dan wel schaal 3 - zulks naar gelang het
- voor het gedeelte van de uitkering dat betrekking heeft op overige kosten, vermeld onder B van de in het vierde lid opgenomen tabel, in de verhouding waarin het algemeen prijspeil van het gezinsverbruik blijkens de door het Centraal Bureau voor de Stati
- voor het gedeelte van de uitkering dat betrekking heeft op het inkomensbestanddeel, vermeld onder C van de in het vierde lid opgenomen tabel, in de verhouding waarin het netto-ambtelijk inkomen van de vice-president van de Raad van State in dat jaar afw
2. In het eerste lid wordt verstaan onder:
- het ambtelijk inkomen van een ambtenaar in schaal 11 dan wel schaal 3 het ambtelijk inkomen in de zin van artikel C1 van de Algemene burgerlijke pensioenwet, zoals dat luidde op 31 december 1995, met uitzondering van toelagen of uitkeringen, welke geen
- het netto-ambtelijk inkomen van de vice-president van de Raad van State het ambtelijk inkomen in de zin van artikel C 1 van de Algemene burgerlijke pensioenwet, zoals dat luidde op 31 december 1995, met uitzondering van toelagen of uitkeringen, welke ge
3. Voor de toepassing van het eerste lid wordt niet als afwijking beschouwd de afwijking van het ambtelijk inkomen welke het gevolg is van de met de Wet afschaffing overneming premie AOW/AWW (Stb. 1985, 288) samenhangende salarisverhoging van het burgerlijk overheidspersoneel als geregeld in het koninklijk besluit van 8 augustus 1985, Stb. 451.
4. De in het eerste lid bedoelde gedeelten van de uitkeringen zijn voor elk der in dat lid genoemde personen:
A B C
I. de Koning EUR 481 007,03 EUR 499 158,24 EUR 245 041,32
II. de echtgenote van de Koning EUR 54 453,63 EUR 95 293,85 EUR 95 293,85
III. de vermoedelijke erfgenaam van de Kroon EUR 81 680,44 EUR 127 058,46 EUR 72 604,83
IV. de echtgenoot of echtgenote van de vermoedelijke erfgenaam van de Kroon EUR 81 680,44 EUR 95 293,85 EUR 72 604,83
5. In dit artikel wordt onder echtgenote van de Koning mede verstaan de echtgenoot van de Koningin, draagster van de Kroon.
Artikel 10 wob:
1. Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft achterwege voor zover dit:
a. de eenheid van de Kroon in gevaar zou kunnen brengen;
b. de veiligheid van de Staat zou kunnen schaden;
c. bedrijfs- en fabricagegegevens betreft, die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld.
d. persoonsgegevens betreft als bedoeld in paragraafß2 van hoofdstuk 2 van de Wet bescherming persoonsgegevens, tenzij de verstrekking kennelijk geen inbreuk op de persoonlijke levenssfeer maakt.
2. Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
a. de betrekkingen van Nederland met andere staten en met internationale organisaties;
b. de economische of financiële belangen van de Staat, de andere publiekrechtelijke lichamen of de in artikel 1a, onder c en d, bedoelde bestuursorganen;
c. de opsporing en vervolging van strafbare feiten;
d. inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen;
e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
f. het belang, dat de geadresseerde erbij heeft als eerste kennis te kunnen nemen van de informatie;
g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
3. Het tweede lid, aanhef en onder b, is van toepassing op het verstrekken van milieu-informatie voor zover deze handelingen betreft met een vertrouwelijk karakter.
4. Het tweede lid, aanhef en onder g, is niet van toepassing op het verstrekken van milieu-informatie. Het verstrekken van deze informatie ingevolge deze wet kan achterwege blijven voor zover het gegevens betreft waarvan openbaarmaking aantasting van het milieu waarschijnlijker zou maken.